Voorstelling of vormgeving?
Voorstelling – datgene wat er te zien is: wat gebeurt er? welke dingen en figuren zijn er te herkennen? Wie doet wat? Zijn er attributen? Welke kleuren zie je? Hoe groot is het? Past de titel bij het onderwerp? Enz.
Wat stelt het voor?
Vormgeving – hoe het werk is gemaakt: welk materiaal is gebruikt? Welke technieken? Welke ‘trucjes’ zijn toegepast? Is er sprake van een contrast? Wat kun je zeggen over het kleurgebruik? Is er perspectief gebruikt of is er op een ander manier ruimte gesuggereerd? Passen de materiaal/techniek bij het onderwerp?
Contrast
Kleurcontrasten
Een sterk verschil in kleur/vorm/materiaal/betekenis. De kunstenaar gebruikt dit om elementen in het kunstwerk meer op te laten vallen. Vaak een tegenstelling.
Denk aan alle kleurcontrasten, maar ook:
ruw <-> glad
hoekig <-> rond
Licht <-> donker
Hard <-> zacht
Hout <-> metaal
Veel kleur <-> weinig kleur
Groot <-> klein
Statisch <-> dynamisch
Mannelijk <-> vrouwelijk
Jong <-> oud
Enzovoort
Zie ook de tegengestelde begrippen hieronder
Tegengestelde begrippen
Installatie
Een installatie is een kunstwerk dat de kunstenaar in de tentoonstellingsruimte geïnstalleerd (gebouwd of gemaakt) heeft: Het is vaak groot, toeschouwers kunnen er doorheen lopen, er in, of er iets mee doen. Een installatie is vaak tijdelijk en kan op iedere locatie er net even anders uit zien.
Ruimte werking, ruimte suggestie
Een kunstenaar kan ‘trucs’ toepassen om ruimte te suggereren in een werk.
Dit kan door:
- Overlapping – elementen in het werk overlappen elkaar, zijn voor en achter elkaar geplaatst.
- Lijnperspectief – er is gebruik gemaakt van hulplijnen naar vluchtpunten op een zichtbare of onzichtbare horizon.
- Verkleining – Dichtbij zijn dingen groot, ver weg zijn dingen klein.
- Atmosferisch perspectief – dichtbij heldere, verzadigde kleuren, ver weg arme, grijzige en zwakke kleuren.
- Scherpte diepte – (voornamelijk in foto’s) de achtergrond is wazig, het onderwerp scherp.
- Plasticiteit – schaduwwerking op objecten en personen
- Afsnijding – Door het kunst werk te kaderen op een bepaalde manier, wordt de indruk gewekt dat het ‘doorloopt’ buiten de lijst.
- Coulissewerking – De schilder maakt gebruik van een voorplan en een achterplan (en soms een middenplan). Elk plan heeft een eigen sfeer, lichtheid en stijl van vormgeving. Dit kan je vergelijken met het kijkdooseffect of de opbouw van een decor in het theater. Hierdoor lijkt het alsof er meerdere ruimtes of kamers in het werk zijn.
Uitgebreide Begrippenlijst
Abstract of non-figuratief; Zonder herkenbare voorstelling
Affiche; aanplakbiljet voor reclame, bekendmakingen, meestal van groot formaat.
Afsnijding; manier van ruimtesuggestie. Het kader overlapt de vormen.
Arceren; techniek bij het tekenen: een toon maken door vele min of meer evenwijdige lijnen naast elkaar te zetten.
Asymmetrisch; niet symmetrisch.
Atmosferisch perspectief; ruimtesuggestie doordat de kleur en vorm dichter bij de horizon vervagen.
Basisvorm; vierkant, cirkel, driehoek, rechthoek, kubus, bol, kegel, cilinder enz.
Beeldaspect; een van de onderdelen waaruit een beeld of afbeelding is opgebouwd.
Beeldende middelen; alle middelen die men gebruikt om een twee- of driedimensionaal werk te maken.
Beeldmerk; plaatje dat in een oogopslag herkend kan worden en dat kenmerkend is voor bijv. een merk of vereniging.
Boetseren of modelleren; door materiaal (bijv. klei) toe te voegen of te verplaatsen, een vorm in model brengen.
Clair-obscur; tegenstelling met behulp van lichte en donkere kleuren.
Classicistisch; de Griekse en/of Romeinse oudheid navolgend.
Schema; vereenvoudigde voorstelling.
Collage; techniek waarbij materiaal, zoals papier of textiel, op een ondergrond bevestigd wordt.
Complementair contrast; tegenstelling tussen kleuren die tegenover elkaar in de kleurencirkel liggen.
Compositie of ordening; de manier waarop de belangrijkste, kleurigste en grootste vormen in (een) bepaalde richting(en) zijn geplaatst.
Driedimensionaal; met drie maten: breedte, hoogte en diepte.
Dynamisch; beweeglijk, of de suggestie wekkend dat te zijn.
Eigen schaduw; de schaduw op het voorwerp zelf.
Figuratief; met een herkenbare voorstelling.
Geabstraheerd; uit de concrete werkelijkheid als begrip afleiden
Gedetailleerd-vaag; manier van ruimtesuggestie: vooraan zijn de dingen in detail getekend, verder weg worden ze steeds vager.
Gesloten; vorm waarvan het oppervlak massief is of massief aandoet.
Glamour; betoverende glans, schone schijn
Glimlicht; een ‘witte’ vlek op een voorwerp.
Grafisch ontwerper; degene die de opmaak van teksten en beelden verzorgd.
Hanteringswijze; de manier waarop materiaal en gereedschap gebruikt zijn.
Harmonie; wanneer alle onderdelen met elkaar in evenwicht zijn.
Illusie; droombeeld
Industriële vormgeving; vormgeving van gebruiksvoorwerpen die met een machine in grote hoeveelheden worden gemaakt.
Kader; de begrenzing van het beeldvlak, waarbinnen getekend of geschilderd is.
Kleurenfamilie; een groep kleuren die onderling weinig verschillen of die verwant zijn.
Kleur-tegen-kleurcontrast; tegenstelling tussen verzadigde kleuren.
Koud-warmcontrast; tegenstelling tussen koude en warme kleuren.
Lijnperspectief; ruimtesuggestie volgens wiskunde methode, met behulp van lijnen die naar een of meer vluchtpunten op de horizon lopen.
Logo; beeldmerk waarin altijd een woord min of meer herkenbaar is.
Onverzadigde kleuren; kleuren vermengd met wit, zwart of grijs.
Organisch; van planten of dieren afkomstig.
Overlapping; gedeelten van vormen zijn niet te zien omdat er andere vormen vóór staan.
Plasticiteit; de ruimtesuggestie van een oppervlak van een voorwerp, dat je als het ware kunt voelen.
Primaire kleuren; geel, rood en blauw. Ze zijn niet door mening te verkrijgen.
Realistisch; manier van werken waarbij de werkelijkheid zo nauwkeurig en onverbloemd mogelijk wordt weergegeven.
Repoussoir; bijzondere combinatie van overlapping en afsnijding. Geeft het gevoel deel uit te maken van de voorstelling.
Restvorm; de vorm die men niet tekent, maar overblijft of de open ruimte in een vorm of tussen meerdere vormen in.
Romantiseren; iets er overdreven gevoelig uit laten zijn.
Rubbing; techniek waarbij het oppervlak van een voorwerp op papier wordt afgewreven
Schaalvergroting; uitbreiding van omvang
Secundaire kleuren; kleuren die gevormd worden door de primaire kleuren.
Silhouet; schaduw die ontstaat bij tegenlicht. dit is de schaduw op het onderwerp zelf
Slagschaduw; de schaduw van een voorwerp op de grond of een ander voorwerp
Standpunt; gezichtspunt; de plaats vanwaar iets is bekeken en in beeld gebracht.
Statisch; niet bewegend, zonder suggestie van beweging.
Stileren; een bepaalde stijl geven
Stofuitdrukking; zó teken of schilderen dat het materiaal net echt lijkt.
Suggestie; wanneer er op een plat vlak zó geschilderd of getekend is dat men de indruk krijgt dat de voorstelling echt aanwezig is.
Surrealisme; alledaagse voorwerpen worden op een niet-alledaagse manier met elkaar verbonden.
Symmetrisch; wanneer een beeld in twee helften verdeeld kan worden die precies of ongeveer elkaars spiegelbeeld zijn.
Toets; vlek die ontstaat door met een kwast of penseel korte vegen te maken. Het "handschrift" van de schilder
Toon of tint; het karakter van een kleur.
Tussenvorm; een beeld dat niet direct herkenbaar is, maar ook niet helemaal non-figuratief.
Tweedimensionaal; met twee maten; breedte en lengte.
Typografie; het samenvoegen van letters tot woorden en zinnen, technieken die betrekking hebben op het drukken, bijvoorbeeld het gebruik van lettertypen.
Verbeelding; in beeld brengen, zichtbaar maken.
Verzadigde kleuren; kleuren in hun zuiverste vorm, pure kleuren.
Volume; alles wat ruimte inneemt heeft volume.
Vormgeving; het rangschikken en ordenen van teksten en beelden tot een geheel.
Maak jouw eigen website met JouwWeb